-
1 male
n. Malé, hoofdstad van de Maledivenmale1[ meel] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————male2♦voorbeelden:male choir • mannenkoor♦voorbeelden: -
2 clothes horse
n. houten of metalen droogrek om kleren op te laten drogen; (Slang) dandy, fatje, mannelijk persoon voor wie moderne kleding het belangrijkste is -
3 he
adj. mannelijk--------pron. hijhe1[ hie:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hij ⇒ man(netje), jongen; mannetjesdier————————he2♦voorbeelden:1 ‘Who is he?’ ‘He's John’ • ‘Wie is dat?’ ‘Dat/Het is Jan’2 it is he whom you seek • hij is het/degene die gij zoekt3 though one works hard he still may fail • hoewel men hard werkt, kan men nog mislukken -
4 himself
pron. zichzelf; aan zichzelf; bij zichzelf; van zichzelf; voor zichzelf[ (h)imself] 〈 3e persoon enkelvoud mannelijk〉♦voorbeelden:beside himself with joy • uitzinnig van vreugde(all) by himself • alleen, op eigen houtjehe talks to himself • hij praat tegen zichzelfhimself a father … • hij is zelf vader en …Jack did it himself • Jack deed het zelf/alleenhe himself had done it • hij zelf had het gedaan
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский